Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
about
/əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat;
ADVERB: ongeveer, om;
USER: over, ongeveer, over de, over het, om
GT
GD
C
H
L
M
O
adjustable
/əˈjəstəbəl/ = ADJECTIVE: verstelbaar;
USER: verstelbaar, verstelbare, instelbaar, instelbare, regelbare
GT
GD
C
H
L
M
O
adjustment
/əˈdʒʌst.mənt/ = NOUN: aanpassing, instelling, afstelling, regeling, vereffening, opstelling, schikking, stilling, montering;
USER: aanpassing, afstelling, instelling, correctie, aanpassing van
GT
GD
C
H
L
M
O
air
/eər/ = NOUN: lucht, air, houding, wijsje, tocht, luchtje, voorkomen, ademtocht, wijs, schijn;
VERB: luchten, drogen, geuren, bespreken, te koop lopen met;
USER: lucht, air, voorzien, airconditioning, voorzien van
GT
GD
C
H
L
M
O
alloy
/ˈæl.ɔɪ/ = NOUN: legering, gehalte, mengsel, alliage, allooi, verbinding, bijmengsel;
VERB: legeren, mengen, verminderen, temperen;
USER: legering, lichtmetalen, gelegeerd, aluminium, legeringen
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
aluminum
/əˈlo͞omənəm/ = NOUN: aluminium;
ADJECTIVE: aluminium;
USER: aluminium, aluminum
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
arrives
/əˈraɪv/ = VERB: aankomen, arriveren, belanden, aanlanden;
USER: arriveert, komt, aankomt, binnenkomt, arrives
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
auto
/ˈɔː.təʊ/ = ADJECTIVE: auto;
NOUN: wagen;
USER: auto, automatische, automatisch, Autom
GT
GD
C
H
L
M
O
automatic
/ˌôtəˈmatik/ = ADJECTIVE: automatisch, zelfwerkend, werktuiglijk;
USER: automatisch, automatische, automaat, de automatische
GT
GD
C
H
L
M
O
bars
/bɑːr/ = NOUN: bar, staaf, balie, baar, stuk, slagboom, spijl, zandbank, drempel, tralie, tablet;
VERB: versperren;
USER: bars, staven, balken, bar, cafes
GT
GD
C
H
L
M
O
board
/bɔːd/ = NOUN: boord, bestuur, plank, karton, tafel, bestuurstafel;
VERB: enteren, beplanken, aanklampen, beschieten, zich vastklampen aan;
USER: boord, bestuur, plank, raad, board
GT
GD
C
H
L
M
O
brand
/brænd/ = NOUN: merk, soort, brandmerk, hout, brandend stuk;
VERB: brandmerken;
USER: merk, brand, merken, merknaam, het merk
GT
GD
C
H
L
M
O
brought
/brɔːt/ = VERB: brengen, meebrengen, halen, instellen, bezorgen, aandragen, aanvoeren;
USER: bracht, gebracht, brachten, ingesteld, beroep
GT
GD
C
H
L
M
O
but
/bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen;
CONJUNCTION: maar, doch;
ADVERB: slechts, enkel;
USER: maar, doch
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
camera
/ˈkæm.rə/ = NOUN: camera, fototoestel, kiektoestel, kamer;
USER: camera, de camera, fototoestel
GT
GD
C
H
L
M
O
can
/kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik;
VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken;
USER: kan, kunnen, kunt, blikje
GT
GD
C
H
L
M
O
capabilities
/ˌkāpəˈbilitē/ = NOUN: bekwaamheid, geschiktheid, aanleg, gave;
USER: mogelijkheden, capaciteiten, vermogens, capaciteit
GT
GD
C
H
L
M
O
car
/kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen;
USER: auto, wagen, de auto, car
GT
GD
C
H
L
M
O
cc
/ˌsiːˈsiː/ = USER: cc, gegeven CC, gesloten vat
GT
GD
C
H
L
M
O
choose
/tʃuːz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen;
USER: kiezen, kies, kiest, kiezen voor, te kiezen
GT
GD
C
H
L
M
O
come
/kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van;
USER: komen, gekomen, zijn, te komen, komt
GT
GD
C
H
L
M
O
comfort
/ˈkʌm.fət/ = NOUN: comfort, troost, gemak, vertroosting, gerief, bemoediging, welstand, geriefelijkheid, verkwikking;
VERB: troosten, vertroosten, bemoedigen;
USER: comfort, comfort van, comfort van de, comfortabel, comfortabele
GT
GD
C
H
L
M
O
community
/kəˈmjuː.nə.ti/ = NOUN: gemeenschap, gemeente, maatschappij;
ADJECTIVE: gemeente-;
USER: gemeenschap, community, de Gemeenschap, communautair, de communautaire
GT
GD
C
H
L
M
O
completely
/kəmˈpliːt.li/ = ADVERB: helemaal, compleet, volkomen, totaal, heel, volslagen, totaliter;
USER: compleet, helemaal, volkomen, volledig, geheel
GT
GD
C
H
L
M
O
conditioning
/kənˈdɪʃ.ən/ = NOUN: stand;
USER: conditioning, conditionering, airconditioning, van airconditioning
GT
GD
C
H
L
M
O
conditions
/kənˈdɪʃ.ən/ = NOUN: voorwaarde, staat, toestand, conditie, stand, gesteldheid, bepaling, rang;
VERB: bepalen, bedingen, voorbedingen, afhankelijk maken;
USER: voorwaarden, omstandigheden, condities, Algemene voorwaarden, de voorwaarden
GT
GD
C
H
L
M
O
control
/kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind;
VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen;
USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle
GT
GD
C
H
L
M
O
corner
/ˈkɔː.nər/ = NOUN: hoek, tip, opkopersgroep;
VERB: opkopen, accapareren, in het nauw drijven;
USER: hoek, hoekschop, corner, ruimte, hoekje
GT
GD
C
H
L
M
O
country
/ˈkʌn.tri/ = NOUN: platteland, vaderland, buiten, streek, open veld;
ADJECTIVE: boers;
USER: land, landen, land van, platteland
GT
GD
C
H
L
M
O
dead
/ded/ = ADJECTIVE: dood, gestorven, afgestorven, doods, levenloos, dor, verdord;
ADVERB: dood, volkomen, dodelijk;
NOUN: het dode, stilte;
USER: dood, dode, doden, overleden, dead
GT
GD
C
H
L
M
O
dec
/ˈdeb.juː.tɒnt/ = USER: december
GT
GD
C
H
L
M
O
depth
/depθ/ = NOUN: diepte, hoogte, diepzinnigheid, kolk, scherpzinnigheid;
USER: diepte, diepgaande, grondige, diepgaand
GT
GD
C
H
L
M
O
design
/dɪˈzaɪn/ = NOUN: ontwerp, opzet, tekening, plan, doel, bedoeling, werkje, oogmerk, schets;
VERB: ontwerpen, tekenen, schetsen, beogen, aanwijzen, bedoelen, bestemmen;
USER: ontwerp, ontwerpen, ontwerp van, ontwerpzone
GT
GD
C
H
L
M
O
designed
/dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade;
USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen
GT
GD
C
H
L
M
O
discover
/dɪˈskʌv.ər/ = VERB: ontdekken, blootleggen, openbaren, aan de dag leggen;
USER: ontdekken, ontdek, te ontdekken, ontdekt
GT
GD
C
H
L
M
O
dna
/ˌdiː.enˈeɪ/ = USER: dna, van DNA
GT
GD
C
H
L
M
O
does
/dʌz/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven;
USER: doet, heeft, werkt, wel, betekent
GT
GD
C
H
L
M
O
driver
/ˈdraɪ.vər/ = NOUN: bestuurder, chauffeur, drijver, koetsier, aandrijver, menner, voerman, wagenmenner, conducteur, drijfwiel, stukrijder;
USER: bestuurder, chauffeur, driver, stuurprogramma
GT
GD
C
H
L
M
O
driving
/ˈdraɪ.vɪŋ/ = NOUN: aandrijving, het autorijden, drijfwerk, drift;
ADJECTIVE: drijf, krachtig, aandrijvings, heftig, sterk;
USER: rijden, driving, drijven, drijvende, rijdt
GT
GD
C
H
L
M
O
duster
/ˈdʌs.tər/ = NOUN: stofdoek, stoffer, stofjas, stofbezem, stofzuiger;
USER: stofdoek, stoffer, duster, het Stofdoek van, stofjas
GT
GD
C
H
L
M
O
english
/ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels;
ADJECTIVE: Engels
GT
GD
C
H
L
M
O
enhance
/ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen;
USER: verhogen, kunt verbeteren, verbeteren, te verbeteren, versterken
GT
GD
C
H
L
M
O
episode
/ˈep.ɪ.səʊd/ = NOUN: episode, aflevering, voorval;
USER: episode, aflevering, Afleverings, voorval
GT
GD
C
H
L
M
O
equipment
/ɪˈkwɪp.mənt/ = NOUN: uitrusting, inrichting, toerusting, accommodatie;
USER: uitrusting, apparatuur, materiaal, materieel
GT
GD
C
H
L
M
O
ergonomic
/ˌɜː.ɡəˈnɒm.ɪks/ = USER: ergonomische, ergonomisch, ergonomie
GT
GD
C
H
L
M
O
everything
/ˈev.ri.θɪŋ/ = PRONOUN: alles, allemaal;
USER: alles, alles wat, vindt u alle, vindt u alle informatie, alle
GT
GD
C
H
L
M
O
exclusive
/ɪkˈskluː.sɪv/ = ADJECTIVE: exclusief, uitsluitend;
USER: exclusief, exclusieve, Exclusive, uitsluitende
GT
GD
C
H
L
M
O
exterior
/ɪkˈstɪə.ri.ər/ = NOUN: buitenkant, aanblik, aanschijn;
ADJECTIVE: buiten-, uiterlijk, buitenste, uitwendig, van buiten;
USER: buitenkant, exterieur, buiten, buitenzijde, exterior
GT
GD
C
H
L
M
O
face
/feɪs/ = NOUN: gezicht, gelaat, aangezicht, voorkant, aanzien, kop, beeldzijde, uiterlijk, voorkomen;
VERB: staan, het hoofd bieden, het gelaat toekeren, onder de ogen zien, gekeerd zijn naar, in het aangezicht zien;
USER: gezicht, het gezicht, aangezicht, gezicht van, gelaat
GT
GD
C
H
L
M
O
fans
/fæn/ = NOUN: fan, ventilator, waaier, wan, bewonderaar, blaasbalg;
USER: fans, ventilatoren, ventilators, fans van, jaloezie
GT
GD
C
H
L
M
O
favorite
/ˈfeɪ.vər.ɪt/ = NOUN: favoriet, favoriet, lieveling, lieveling, gunsteling, gunsteling, gunstelinge, gunstelinge;
ADJECTIVE: uitverkoren, uitverkoren, geliefkoosd, geliefkoosd;
USER: favoriet, favoriete, favorieten, favorite
GT
GD
C
H
L
M
O
find
/faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken;
NOUN: vondst, vindplaats, vangst;
USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
first
/ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem;
ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever;
USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
from
/frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af;
USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
functionalities
/ˌfʌŋk.ʃənˈæl.ə.ti/ = USER: functionaliteiten, functies, functionaliteit
GT
GD
C
H
L
M
O
guinea
/ˈɡɪn.i/ = NOUN: Guinea;
USER: Guinea, cavia, Guinese, proefkonijn
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
height
/haɪt/ = NOUN: hoogte, toppunt, top, summum, verhevenheid, glanspunt;
USER: hoogte, Lengte, hoogte van, hoog, height
GT
GD
C
H
L
M
O
hello
/helˈəʊ/ = NOUN: hallo, begroeting, verwelkoming;
USER: hallo, hello, Welkom, gedag, hello is
GT
GD
C
H
L
M
O
help
/help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen;
NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster;
USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij
GT
GD
C
H
L
M
O
how
/haʊ/ = ADVERB: hoe;
NOUN: manier, wijze, wijs;
CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat;
USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier
GT
GD
C
H
L
M
O
i
/aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me;
USER: ik, i, ik heb, mij, me
GT
GD
C
H
L
M
O
iconic
/aɪˈkɒn.ɪk/ = ADJECTIVE: portret;
USER: iconisch, iconische, iconic, icoon
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
inch
/ɪntʃ/ = NOUN: duim als lengtemaat, Engelse duim;
VERB: zich voetje voor voetje bewegen;
USER: inch, duim, cm, centimeter
GT
GD
C
H
L
M
O
integrates
/ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen;
USER: integreert, geïntegreerd, integreren, integratie, worden geïntegreerd
GT
GD
C
H
L
M
O
interior
/ɪnˈtɪə.ri.ər/ = NOUN: interieur, binnenland, binnenste, interlijke;
ADJECTIVE: binnenlands, binnen-, binnenste, inwendig, innerlijk;
USER: interieur, binnenland, binnenlands, interior, binnenkant
GT
GD
C
H
L
M
O
interview
/ˈɪn.tə.vjuː/ = NOUN: interview, vraaggesprek, samenkomst, persgesprek;
VERB: interviewen;
USER: interview, gesprek, onderhoud, sollicitatiegesprek, interviewen
GT
GD
C
H
L
M
O
invite
/ɪnˈvaɪt/ = VERB: uitnodigen, nodigen, verzoeken, vragen, inviteren, noden, opwekken;
USER: uitnodigen, nodigen, uitnodiging, uit te nodigen, invite
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
its
/ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn;
USER: zijn, haar, de, het, een
GT
GD
C
H
L
M
O
keep
/kiːp/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden;
NOUN: onderhoud;
USER: houden, bewaren, blijven, te houden, houd
GT
GD
C
H
L
M
O
languages
/ˈlæŋ.ɡwɪdʒ/ = NOUN: taal, spraak;
USER: talen, taal, talen te, talen van
GT
GD
C
H
L
M
O
launch
/lɔːntʃ/ = VERB: lanceren, uitbrengen, ontketenen, uitschrijven, op de markt brengen, afschieten, werpen, te water laten;
NOUN: lancering, begin, barkas, tewaterlating;
USER: lanceren, lancering, starten, te lanceren, te starten
GT
GD
C
H
L
M
O
led
/led/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan, de leiding hebben, de weg wijzen, dirigeren, uitspelen, met lood bedekken, in lood vatten, plomberen, overreden, de toon aangeven;
USER: geleid, leidde, led, leiding, leidden
GT
GD
C
H
L
M
O
lot
/lɒt/ = NOUN: kavel, partij, hoop, perceel, lot, boel, deel, stuk grond, portie, noodlot, kaveling, aandeel;
USER: lot, hoop, partij, perceel, veel
GT
GD
C
H
L
M
O
manager
/ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator;
USER: manager, beheerder, de manager, directeur
GT
GD
C
H
L
M
O
maneuvers
/məˈnuː.vər/ = NOUN: manoeuvre, kunstgreep;
USER: manoeuvres, verrichtingen, bewegingen, manoeuvreren, manoeuvreert
GT
GD
C
H
L
M
O
marketing
/ˈmɑː.kɪ.tɪŋ/ = NOUN: afzet, verkoop, inkoop, markthandel, commercieel beleid, marktgoederen, marktbezoek;
USER: afzet, verkoop, marketing, handel, verkoopseizoen
GT
GD
C
H
L
M
O
model
/ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs;
ADJECTIVE: model-, voorbeeldig;
VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren;
USER: model, model Meer, model van, type
GT
GD
C
H
L
M
O
more
/mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder;
PRONOUN: meer;
USER: meer, more, verder
GT
GD
C
H
L
M
O
motor
/ˈməʊ.tər/ = NOUN: motor, auto, motorwagen, beweegkracht, drijfkracht, bewegende spier, beweger, motorische zenuw;
ADJECTIVE: bewegend, bewegings-;
VERB: autorijden, auto rijden, met een auto vervoeren;
USER: motor, motorische, auto, de motor
GT
GD
C
H
L
M
O
multi
/mʌl.ti-/ = PREFIX: multi-, veel-, meervoudig;
USER: multi-, multi, meerdere, met meerdere, meervoudige
GT
GD
C
H
L
M
O
namely
/ˈneɪm.li/ = ADVERB: namelijk, te weten, dat wil zeggen, in naam;
USER: namelijk, te weten, weten, name, met name
GT
GD
C
H
L
M
O
native
/ˈneɪ.tɪv/ = NOUN: inlander, inboorling, inheemse plant, inheems dier, burenpummel;
ADJECTIVE: inheems-, natuurlijk, aangeboren, gedegen, ingeboren, geboorte-;
USER: inlander, natuurlijk, inheemse, inwoner, inheems
GT
GD
C
H
L
M
O
new
/njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt;
USER: nieuw, nieuwe, new
GT
GD
C
H
L
M
O
news
/njuːz/ = NOUN: nieuws, bericht, nieuwtje, tijding;
USER: nieuws, Het Nieuws van, news, het nieuws, nieuwsberichten
GT
GD
C
H
L
M
O
nine
/naɪn/ = USER: nine-, nine, negen, negen uur
GT
GD
C
H
L
M
O
non
/nɒn-/ = PREFIX: niet-, non-, vrij;
USER: niet, non, zonder, derde
GT
GD
C
H
L
M
O
novelties
= NOUN: nieuwigheid;
USER: nieuwigheid, nieuwigheden, noviteiten, Novelties, nieuwe producten
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
off
/ɒf/ = ADVERB: uit, af, weg, eraf, verwijderd, ver;
PREPOSITION: van, naast;
VERB: uittrekken, afnemen, afhouden;
ADJECTIVE: ver;
USER: af, uit, weg, eraf, off
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
onboard
= USER: aan boord, boord, aan boord van, onboard, boord van
GT
GD
C
H
L
M
O
optics
/ˈɒp.tɪks/ = NOUN: optiek, optica, leer van het licht, leer van het zien;
USER: optica, optiek, Optics, optische, optieken
GT
GD
C
H
L
M
O
or
/ɔːr/ = CONJUNCTION: of;
NOUN: goudkleur;
USER: of, en, of de, of een
GT
GD
C
H
L
M
O
origins
/ˈɒr.ɪ.dʒɪn/ = NOUN: oorsprong, herkomst, afkomst, afstamming, oorzaak, begin, wording;
USER: oorsprong, oorsprongen, afkomst, herkomst, origine
GT
GD
C
H
L
M
O
out
/aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij;
PREPOSITION: uit, langs;
NOUN: uitweg;
USER: uit, buiten, eruit, niet, op
GT
GD
C
H
L
M
O
outdoor
/ˈaʊtˌdɔːr/ = ADJECTIVE: openlucht-, buiten-, buitenshuis-, buiten het parlement;
USER: buiten-, openlucht, buiten, outdoor, buitenzwembad
GT
GD
C
H
L
M
O
outside
/ˌaʊtˈsaɪd/ = ADVERB: buiten, naar buiten, daarbuiten, van buiten, buitenop;
PREPOSITION: buiten, behalve;
NOUN: buitenkant, buitenzijde, buitenste, uitwendige, maximum;
ADJECTIVE: buitenste, uiterlijk, uiterst, op zijn hoogst;
USER: buiten, buitenkant, buiten de, externe, buitenwereld
GT
GD
C
H
L
M
O
parking
/ˈpɑː.kɪŋ/ = NOUN: parkeergelegenheid, het parkeren;
USER: parkeren, parkeergelegenheid, parkeerplaats, parking, parkeerplaatsen
GT
GD
C
H
L
M
O
pavilion
/pəˈvɪl.jən/ = NOUN: paviljoen, tent, tuinhuis, koepel, clubhuis;
VERB: van tenten voorzien;
USER: paviljoen, pavilion, paviljoen van, Het Paviljoen, tent
GT
GD
C
H
L
M
O
please
/pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen;
USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u
GT
GD
C
H
L
M
O
pleasure
/ˈpleʒ.ər/ = NOUN: plezier, genoegen, welbehagen, vermaak, pret, welgevallen, goedvinden, verkiezing, het believen;
VERB: behagen scheppen, een genoegen doen, iem. een dienst bewijzen;
USER: plezier, genoegen, genot, welbehagen, vermaak
GT
GD
C
H
L
M
O
product
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: product, produkt, artikel, producten
GT
GD
C
H
L
M
O
published
/ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen;
USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
redesigned
/ˌriːdɪˈzaɪnd/ = USER: herontworpen, redesigned, vernieuwde, opnieuw ontworpen, vernieuwd
GT
GD
C
H
L
M
O
rediscover
/ˌrēdisˈkəvər/ = USER: herontdekken, herontdek, te herontdekken, opnieuw te ontdekken, hervinden
GT
GD
C
H
L
M
O
renewed
/rɪˈnjuː/ = ADJECTIVE: vernieuwd;
USER: vernieuwd, verlengd, hernieuwde, vernieuwde, hernieuwd
GT
GD
C
H
L
M
O
representatives
/ˌrepriˈzentətiv/ = NOUN: vertegenwoordiger, afgevaardigde, plaatsvervanger, gedeputeerde;
USER: vertegenwoordigers, vertegenwoordigers van, de vertegenwoordigers, vertegenwoordigers van de, de vertegenwoordigers van
GT
GD
C
H
L
M
O
road
/rəʊd/ = NOUN: weg, straat, route, baan, rijweg, rede;
ADJECTIVE: weg, wegen-;
USER: weg, straat, de weg, road, wegenkaart
GT
GD
C
H
L
M
O
romanian
/rʊˈmeɪ.ni.ən/ = NOUN: Roemeense, Roemeens;
ADJECTIVE: Roemeens;
USER: Roemeense, Roemeens, roemenië, het Roemeens, Romanian
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
seat
/siːt/ = NOUN: zetel, stoel, zitting, zitplaats, zit, zitvlak, bril, bank, houding, kruis;
VERB: plaatsen, neerzetten;
USER: zitting, zetel, zitplaats, zitvlak, stoel
GT
GD
C
H
L
M
O
seats
/siːt/ = NOUN: zetel, stoel, zitting, zitplaats, zit, zitvlak, bril, bank, houding, kruis;
VERB: plaatsen, neerzetten;
USER: zetels, zitplaatsen, stoelen, plaatsen, zittingen
GT
GD
C
H
L
M
O
see
/siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel;
USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien
GT
GD
C
H
L
M
O
select
/sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen;
ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic;
USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert
GT
GD
C
H
L
M
O
settings
/ˈset.ɪŋ/ = NOUN: omgeving, zetting, vatting, achtergrond, omlijsting, montuur, toonzetting, arrangement, invatting, montering;
USER: instellingen, de instellingen, instellingen van, instellingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
show
/ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren;
NOUN: vertoon, vertoning;
USER: tonen, laten zien, vertonen, toon, zien
GT
GD
C
H
L
M
O
showrooms
/ˈʃəʊ.ruːm/ = NOUN: toonzaal;
USER: showrooms, de showrooms, showroom, toonzalen,
GT
GD
C
H
L
M
O
signature
/ˈsɪɡ.nɪ.tʃər/ = NOUN: handtekening, ondertekening, signatuur;
USER: handtekening, ondertekening, signatuur, onderschrift, onderschrift plaatje
GT
GD
C
H
L
M
O
skills
/skɪl/ = NOUN: bekwaamheid, behendigheid, handigheid, bedrevenheid, ervarenheid;
USER: vaardigheden, vaardigheden te, vaardigheden die, competenties, skills
GT
GD
C
H
L
M
O
speakers
/ˈspiː.kər/ = NOUN: spreker, voorzitter;
USER: speakers, luidsprekers, sprekers, de luidsprekers
GT
GD
C
H
L
M
O
starting
/stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken;
USER: starten, beginnend, start, beginnen, begint
GT
GD
C
H
L
M
O
steering
/ˈstɪə.rɪŋ ˌkɒl.əm/ = NOUN: besturing, stuurinrichting, stuurmanskunst;
USER: stuurinrichting, besturing, stuur, leiding, sturen
GT
GD
C
H
L
M
O
subtitle
/ˈsʌbˌtaɪ.tl̩/ = NOUN: subtitel;
USER: subtitel, Ondertitel, ondertiteling, ondertitels, subtitle
GT
GD
C
H
L
M
O
such
/sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo;
PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke;
USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze
GT
GD
C
H
L
M
O
system
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van
GT
GD
C
H
L
M
O
systems
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systemen, systeem, systemen voor, stelsels
GT
GD
C
H
L
M
O
talked
/tɔːk/ = VERB: praten, spreken, spreken over;
USER: sprak, gesproken, praatten, praatte, spraken
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
this
/ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze;
USER: deze, dit, dit een, van dit, de
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
today
/təˈdeɪ/ = ADVERB: vandaag, tegenwoordig, heden, op de huidige dag;
NOUN: heden, dag van vandaag;
USER: vandaag, om, vandaag de dag, huidige, vandaag nog
GT
GD
C
H
L
M
O
told
/təʊld/ = VERB: vertellen, zeggen, verhalen, herkennen, onderscheiden, tellen, opgeven, bevelen, pleiten, onderrichten, klikken, overbrieven, effect geven;
USER: vertelde, verteld, zei, vertelden, horen
GT
GD
C
H
L
M
O
track
/træk/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden;
NOUN: spoor, baan, voetspoor, afdruk;
USER: volgen, spoor, bijhouden, sporen, te volgen
GT
GD
C
H
L
M
O
translate
/trænsˈleɪt/ = VERB: vertalen, overzetten, doorseinen, uitleggen, overplaatsen;
USER: vertalen, te vertalen, translate, vertaald, vertaalt
GT
GD
C
H
L
M
O
us
/ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons;
USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op
GT
GD
C
H
L
M
O
useful
/ˈjuːs.fəl/ = ADJECTIVE: nuttig, bruikbaar, dienstig, bevorderlijk, bedreven;
USER: nuttig, bruikbaar, nuttige, handig, bruikbare
GT
GD
C
H
L
M
O
ve
GT
GD
C
H
L
M
O
very
/ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt;
ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster;
USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder
GT
GD
C
H
L
M
O
video
/ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video;
ADJECTIVE: video-
GT
GD
C
H
L
M
O
view
/vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen;
NOUN: uitzicht, zicht, blik, kijkje, inzicht, gezicht, aanblik, aanschouw;
USER: zien, uitzicht, bekijken, te bekijken, zie
GT
GD
C
H
L
M
O
wanted
/ˈwɒn.tɪd/ = ADJECTIVE: gevraagd, gezocht;
USER: gezocht, wilde, wilden, wou, willen
GT
GD
C
H
L
M
O
warning
/ˈwɔː.nɪŋ/ = NOUN: waarschuwing, verwittiging, tip, vermaning, voorslag;
USER: waarschuwing, warning, waarschuwings, waarschuwingen, waarschuwen
GT
GD
C
H
L
M
O
was
/wɒz/ = USER: was, werd, is, was het
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
what
/wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel;
PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een;
ADJECTIVE: welke;
USER: wat, welke, hoe, waar, wat er
GT
GD
C
H
L
M
O
wheel
/wiːl/ = NOUN: wiel, rad, stuurwiel, spinnewiel, stuurrad, roulette, rolletje, zwenking, rijwiel;
VERB: draaien, cirkelen, fietsen;
USER: wiel, wielen, wheel, stuur, mobiele
GT
GD
C
H
L
M
O
wheels
/wiːl/ = NOUN: wiel, rad, stuurwiel, spinnewiel, stuurrad, roulette, rolletje, zwenking, rijwiel;
VERB: draaien, cirkelen, fietsen;
USER: wielen, velgen, wieltjes, wielen van
GT
GD
C
H
L
M
O
when
/wen/ = ADVERB: wanneer;
CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop;
USER: wanneer, toen, als, bij, bij het
GT
GD
C
H
L
M
O
who
/huː/ = CONJUNCTION: die, wie;
PRONOUN: die, wie;
USER: die, wie, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
worked
/wərk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen, uitrekenen, scheppen, borduren, exploiteren;
USER: werkte, gewerkt, werkten, gewerkte, werkt
GT
GD
C
H
L
M
O
x
/eks/ = NOUN: kus aan het einde van de brief
GT
GD
C
H
L
M
O
year
/jɪər/ = NOUN: jaar
GT
GD
C
H
L
M
O
you
/juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden;
USER: u, je, jij, jullie, kunt
GT
GD
C
H
L
M
O
your
/jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw;
USER: uw, je, jouw, een, de
169 words